Tweetalig zijn is heel normaal

Een groot deel van de wereldbevolking is opgegroeid met meerdere talen tegelijk. Veel kinderen groeien in Nederland op met een thuistaal (een dialect, of Turks bijvoorbeeld) en daarnaast Nederlands. Soms leren kinderen vooral Nederlands op school, soms wordt het ook thuis gebruikt naast de andere taal. Ook leren Nederlandse kinderen steeds jonger Engels spreken. Voor dove kinderen is er ook geen enkel bezwaar tegen een tweetalige opvoeding, in een gesproken taal en een gebarentaal. Sterker nog: het is de enige goede weg, en sinds de jaren ’90 is hier in het dovenonderwijs dan ook voor gekozen. Alleen een gebarentaal is volledig toegankelijk, want alleen die is visueel. Ook als je geen gehoorresten hebt, of geen CI, is een gebarentaal helemaal te volgen. Gesproken taal (evt. in geschreven vorm) is vooral belangrijk om met horende mensen te kunnen communiceren, maar minder toegankelijk. Voor horende ouders van een jong doof of slechthorend kind is het niet makkelijk om voor een tweetalige opvoeding te kiezen, maar het is wel het verstandigst. Thuis wordt dan vaak Nederlands ondersteund met gebaren (NmG) gebruikt, en door het kind veel met andere doven in contact te brengen leert het de gebarentaal (NGT).