Het corpus als nieuwe onderzoeksmethode

Vaak is kennis van een gebarentaal gebaseerd op onderzoek naar intuïties van enkele doven over hoe je iets zegt in die gebarentaal, of op enkele opnames. Dit levert waardevolle informatie op over de kennis die doven (bewust en onbewust) hebben over hun eigen taal. Tegelijkertijd weten we ook dat de intuïties van mensen over hun eigen taalgebruik niet altijd kloppen. Zo zeggen veel hoogopgeleide Nederlanders dat ze nooit “hun hebben” zeggen, terwijl ze dit toch doen. Mensen hebben bepaalde ideeën over hoe taal zou moeten zijn, en denken zelf dat ze altijd praten ‘zoals het hoort’.

Gebarentaalcorpora maken onderzoek mogelijk naar wat mensen daadwerkelijk zeggen (gebaren). Verzamelingen van gesprekken en verhalen maken het mogelijk om te onderzoeken hoe gebarentaal gebruikt wordt. Doordat er lange gesprekken en verhalen van veel mensen in opgenomen zijn, kan bovendien een beeld verkregen worden van gebaren en combinaties van gebaren die alle doven gebruiken, en waar er variatie bestaat. Gebaren Groningers anders dan Amsterdammers? Onderzoek met het Corpus NGT maakt het mogelijk dit te bestuderen. We weten al lange tijd dat er variatie is in de gebaren die verschillende mensen gebruiken: er zijn bijvoorbeeld in verschillende regio’s verschillende gebaren voor HOND of OPA en OMA. Doordat in een corpus gesprekken zijn opgenomen, kan ook onderzocht worden of er bijvoorbeeld verschillen zijn in het gebruik van mimiek, of in de volgorde van gebaren in een zin.