Ik ben Richard Bank, mijn naamgebaar komt van het lange haar dat ik vroeger had. Ik woon in Amsterdam, maar ik ben meestal in Nijmegen te vinden waar ik werk aan mijn promotieproject: de rol van de mond in Nederlandse Gebarentaal. In dit project onderzoek ik de relatie tussen gesproken Nederlands en Nederlandse Gebarentaal. Eerder onderzoek heeft al laten zien dat dove gebaarders vrijwel altijd ook hun mond gebruiken tijdens het gebaren. Soms zijn dat mondbewegingen die niet uit de gesproken taal komen (zogeheten orale componenten), maar vaak worden er ook tegelijkertijd met gebaren Nederlandse woorden uitgesproken (gesproken componenten). Ook in ons corpus is dat te zien: gebaarders gebruiken veel woorden uit de gesproken taal tijdens het gebaren. We willen graag weten hoe dit precies zit: zitten die Nederlandse woorden verankerd in het gebarenlexicon, of zitten gebaren en Nederlandse woorden in aparte lexicons die tegelijkertijd actief zijn?
Mijn project bestaat uit verschillende deelonderzoeken. Als eerste zijn we naar variatie gaan kijken. Wordt altijd dezelfde gesproken component gebruikt, of wordt er soms een ander woord gebruikt? Het blijkt dat het altijd ongeveer dezelfde woorden zijn, maar dat er wel gewisseld wordt tussen orale en gesproken componenten. Dat is iets wat tot nu toe eigenlijk nooit door iemand gevonden was, omdat het nog niet onderzocht was.
Het tweede deelonderzoek kijkt naar spreiding van Nederlandse woorden over meerdere gebaren. Dit kan ons iets over de structuur van gebarentaal vertellen. Het blijkt dat er vaak over een wijsgebaar gespreid wordt, en over het volgende gebaar. Een voorbeeld is SCHOOL GAAN, waarbij alleen het woord 'school' uitgesproken wordt, tegelijk met de twee gebaren. Soms wordt er echter over het vorige gebaar gespreid, of over meer dan één gebaar. Met de resultaten van dit onderzoek kunnen andere onderzoekers weer verder om een theorie te bedenken over hoe taal in ons hoofd zit.
Het project waar ik op dit moment (2013) aan werk gaat over verschillen tussen jong en oud. In het dovenonderwijs werd lang het oralisme aangehangen, waarbij de nadruk op spreken en spraakafzien lag. Sinds ongeveer 1980 veranderde dat en wordt er meer gebarentaal gebruikt. We verwachten daarom dat oudere gebaarders meer Nederlandse woorden gebruiken dan jongere. Maar is dat ook echt zo? Drie jaar geleden heeft een student een klein onderzoekje gedaan, en daar kwamen geen verschillen uit tussen jong en oud. Maar we denken dat die verschillen er toch zijn, en dat gaan we nu groter onderzoeken. Dat kan ons helpen bij het begrijpen hoe taal verandert, en gebarentaal in het bijzonder.