De Nederlandse woorden die bij gebaren uitgesproken worden, lopen niet altijd helemaal gelijk met de handbewegingen. Eén onderzoek richtte zich op hoe het precies zit met het zogenaamde ‘spreiden’ van Nederlandse woorden (gesproken componenten) over meerdere gebaren. Dat werkt bijvoorbeeld zo (een voorbeeld uit het corpus): bij de gebaren LEREN GEBAREN wordt maar één gesproken component gebruikt, namelijk “leren”. Maar die gesproken component duurt in dit geval even lang als de twee gebaren samen: hij begint bij LEREN en eindigt pas aan het eind van GEBAREN.
We denken dat dit gebeurt omdat LEREN en GEBAREN hier bij elkaar horen, en dat de gebaarder dat (onbewust) uitdrukt door de gesproken component over beide gebaren heen uit te spreken. Wat vaak voorkomt zijn combinaties van een gebaar met een wijsgebaar, waarbij de gesproken component over het wijsgebaar heen spreid, zoals bijvoorbeeld WONEN DAAR met alleen het woord ‘wonen’ dat over de twee gebaren wordt uitgesproken. Dit vertelt ons iets over de structuur van gebarentaal, omdat kleine elementen zoals wijsgebaren regelmatig onderdeel van het voorgaande gebaar lijken te worden. Ze worden zo één ritmische eenheid, en daaraan kan de kijker zien dat ze ook inhoudelijk bij elkaar horen.